Sinds ik twee jaar geleden besloot om mijn studie een stuk minder serieus te nemen en weer dingen te doen die ik leuk vond, heb ik meer dan 100 nummers geschreven. Sommige ben ik trots op, andere ga ik ooit ofwel verbeteren ofwel voorgoed in de prullenbak gooien. Het gaat immers niet om de kwantiteit, maar de kwaliteit! Toch, 100 nummers is veel, veel meer dan ik ooit had durven dromen. Dus, om deze mijlpaal te vieren, besloot ik een artikel erover te schrijven.
Echter, het is niet bijzonder interessant om hier een gigantische opsomming te maken van het hele proces. Al helemaal omdat ik niet (precies) weet hoe alles tot stand is gekomen.
Nummers vallen dikwijls gewoon mijn hoofd binnen onder de douche, of ’s nachts in bed, of op de fiets ergens naartoe. Onbewust kan ik blijkbaar heel goed nummers bedenken. Maar, als ik op commando iets zou moeten schrijven zou het waarschijnlijk net zo klinken als al die eentonige popnummers van tegenwoordig. (Zo, kritiek op de (pop)muziek van tegenwoordig kan ik ook weer afstrepen van het lijstje verplichte punten om te behandelen in een artikel over muziek :p)
Het enige dat ik weet, is dat elk nummer eigenlijk is ontstaan uit een experiment. Ik experimenteer met een bepaald akkoordenschema, of toonladder, of instrument, en voor ik het weet ontstaat er iets wat ik kan gebruiken. Elk liedje begon als muzikaal experiment. (In zekere zin is elk liedje nog steeds een muzikaal experiment.)
Dus ik ga enkele muzikale experimenten doen, in de hoop een methode in de gekheid te vinden. (In het Engels klinkt dat beter.)
(Waarschijnlijk komt in deze reeks een hoop over muziektheorie en de interessante wiskunde achter muziek aan bod. Zo niet schrijf ik daar nog wel aparte artikelen over, want het is enorm handig om te weten.)
Muziektheorie
Natuurlijk, aan de grondslag van nummers schrijven ligt kennis van muziektheorie. Een van de dingen die mij sowieso enorm heeft geholpen bij nummers schrijven, is simpelweg andere nummers (leren) spelen. Bijvoorbeeld, het D/F# akkoord is een leuk exotisch akkoord dat overal wel een keer tussen past, en dat leerde ik van heel veel andere nummers waar het steeds terugkwam.
Of, het dominante overgangsakkoord om wat spanning toe te voegen. Plus allerlei akkoorden met een andere noot als basnoot. (Beide deels geleerd van het lied Ken je Mij, dat als akkoordenschema Cm – Cm/Bb – Cm/Ab – G7 heeft.)
Of, hoe je switcht van de ene toonsoort naar de andere halverwege een nummer.
Het zijn allemaal stomme, simpele dingen, maar stapje voor stapje zorgt dat wel constant voor nieuwe input. Ik bedenk zelden zo makkelijk een nummer, als wanneer ik de dagen daarvoor een nieuw trucje heb geleerd, of nummers uit een compleet nieuw genre heb geluisterd en geanalyseerd. (Geanalyseerd klinkt alsof ik de bladmuziek afspeur voor verborgen raadsels en de route naar een schat. Ik bedoel gewoon dat ik kijk naar de akkoorden en de toonsoort en eventuele andere trucjes die zijn gebruikt, die het nummer zo goed maken als ik hem vind.)
Waarom vertel je dit allemaal? Nou, om te illustreren dat kennis van muziektheorie ontzettend handig is voor nummers schrijven. Ja, ook voor popmuzikanten. En die kennis hoeft niet groot te zijn, of geavanceerd, maar hij is wel nodig. En hoe groter je kennis, hoe sneller je nummers bedenkt, en hoe gevarieerder ze zijn. Ik heb muziektheorie heel hard nodig voor de muzikale experimenten die ik heb gedaan (en in deze reeks ga doen).
Wat niet waar is, is dat veel kennis van muziektheorie je nummers meteen beter maakt. Sowieso, “beter” is een heel subjectief iets, maar mijn punt is vooral dat ik veel betrekkelijk simpele nummers ken die ik prachtig vind. Veel mooier dan, bijvoorbeeld, een musicalnummer waar heel veel ingewikkelde akkoorden inzitten waardoor het uiteindelijk bij tijd en wijle een chaos wordt. (Nou ben ik ook fan van simpele, meer ingetogen musicals. Misschien zelfs eerder muziektheater. Maar goed.)
Improviseren
Vanaf mijn zevende tot mijn elfde (als ik het goed herinner), heb ik noten leren lezen. Ik kon heel goed bladmuziek lezen, maar was niet bijzonder enthousiast over gitaarspelen. Toen verhuisden we, en ik kreeg een leraar die met akkoorden bezig ging, en ritme, en vooral improviseren. Hoewel ik maar twee jaar les van hem heb gehad, en hij als leraar niet echt voor mij geschikt was, ben ik hem eeuwig dankbaar. Improviseren vormt de basis voor zeker driekwart van de nummers die ik heb geschreven.
Improviseren is niks anders dan de regels van toonladders zo goed in je hoofd hebben zitten, dat je er zonder nadenken mee kunt spelen en uitproberen. De simpelste vorm van improviseren is dat je, bijvoorbeeld, de toonladder van E Majeur pakt, en gewoon begint te spelen. Je begint gewoon te spelen.
Mensen zeggen dan “ik kan echt niet improviseren” of “waar moet ik in vredesnaam beginnen?” of “wat is de bedoeling?!”. En dat snap ik wel, maar dan zeg ik het volgende: als er een liedje op staat, dan beginnen veel mensen automatisch mee te tikken met hun voeten of vingers. Sterker nog, mensen voorspellen hoe het liedje verder gaat. Mensen voelen het aan wanneer er een uithaal aankomt, of wanneer de melodie weer omlaag/omhoog gaat, of rustiger/sneller wordt. Mensen voelen onbewust het ritme aan. Dat is een muzikaal instinct, en als je dat durft te gebruiken, kan jij improviseren. Desnoods begin je met alleen maar dezelfde vierkwartsnoot spelen, de hele tijd. Als je maar gewoon begint met spelen.
Patronen
Zoals iedereen inmiddels wel weet: onze hersenen zijn superdupergoed in patronen herkennen. Een liedje is niets anders dan een verzameling patronen, op een creatieve manier samengebracht. Ik bedoel, als je erover nadenkt: een octaaf heeft maar 12 noten, en praktisch heb je maar een kleine verzameling lengtes die een noot kan aannemen. (Namelijk, 1/1, 1/2, 1/4, 1/8, 1/16, en combinaties daarvan.)
Het is heel bijzonder dat we daarmee al zoveel verschillende nummers hebben weten te maken. Want er zijn waarschijnlijk duizenden nummers te vinden met hetzelfde akkoordenschema, of die ergens in het nummer hetzelfde patroontje hebben zitten. Wat die nummers anders maakt is variaties in het patroon, en het combineren van verschillende patronen.
Dat improviseer verhaal dat ik net vertelde, is ook niets anders dan patronen. Je kent het patroon van de toonladder – een verzameling noten die goed klinken bij elkaar – en daarmee ga je nieuwe muziek maken.
Voorbeeld! Een bekend patroon is wat ik de “bait and switch” noem. Een melodie gaat omhoog, om op het allerlaatste moment een stap omlaag te doen. (Of, andersom, melodie gaat omlaag, en op allerlaatste moment weer een stapje omhoog.) Dit stukje zit meerdere keren in “Als wij niets doen” uit de musical “Soldaat van Oranje”.
[abcjs]
X:1
M:3/4
K:C
L:1/4
Q:1/4=100
| B c d | E3 |
W: Nie-mand van ons[/abcjs]
[abcjs-midi]
X:1
M:3/4
K:C
L:1/4
Q:1/4=100
| B c d | E3 |
[/abcjs-midi]
Voorbeeld! Een variant hierop zit in het prachtige nummer “Stay with Me” van de musical “Into the Woods”.
[abcjs]
X:1
M:4/4
K:C
L:1/4
Q:1/4=120
| e g g e | ^f4 |
W: You don’t un-der-stand[/abcjs]
[abcjs-midi]
X:1
M:4/4
K:C
L:1/4
Q:1/4=120
| e g g e | ^f4 |
[/abcjs-midi]
Dus, conclusie conclusie, wat gaan we doen? Ik ga op zoek naar patronen, en ze omzetten in een melodie. Zo kan men patronen vinden in de wiskunde, in taal en verhalen, in foto’s, en ga zo maar door.
Alle experimenten
Hieronder zal over tijd een lijst komen van alle muzikale experimenten die ik heb gedaan.
- Een Muzikaal Experiment I (Fibonacci-pacci)
- Een Muzikaal Experiment II (Gray)
- Een Muzikaal Feest-experiment (Kerst)
- Een Muzikaal Experiment III (Belangrijke Overgangen)
- Een Muzikaal Experiment IV (De Lange Adem)
Er zijn (nog) geen reacties.