Omdat je nooit weet wanneer je het nodig gaat hebben

De ouderen van tegenwoordig

Laatst ging ik naar een voorstelling in het Muziekgebouw. Ik hoor je denken: maar dat is toch alleen voor muziek? Ja, maar twee uur kijken naar iemand op een stoel die gitaar speelt begint op een gegeven moment te vervelen. (Daarnaast, als er echt alleen muziek was in een Muziekgebouw, dan had je net zo goed thuis een CD aan kunnen zetten.) Dus, terwijl flamenco-deuntjes werden gespeeld, danste men flamenco-dansen en vertelde men flamenco-gedichten, en daarom noem ik het een voorstelling. (Overigens, de mensen die dansten waren niet de mensen die gitaar speelden. Dat zou ik erg knap hebben gevonden anders, als ze dat tegelijkertijd deden.)

Zoals de titel doet vermoeden zaten er geen kinderen van tien in de zaal. Het overgrote deel van de zaal zal boven de vijftig zijn geweest, met hier en daar uitzonderingen van mensen in de twintig of dertig. Een aantal dingen vielen mij op.

Ten eerste: oudere mensen zijn erg vocaal over hun gedachten of gevoelens. Elke keer als er een mooi deuntje kwam, of de danser deed een knappe beweging, hoorde ik naast en achter mij mensen tegen elkaar zeggen “och wat mooi” en “knap zeg”. Zeggen, niet fluisteren. Dat is dan ook wat mij in verwarring brengt.

Ik heb bewondering voor mensen die het (direct) uiten als ze iets mooi vinden, maar om nou door datzelfde mooie ding heen te praten en jezelf daarvan af te leiden is dan weer raar. Het is een beetje alsof je een wonderschoon schilderij bekijkt, maar driekwart van de tijd over je schouder kijkt om tegen je vriend te zeggen hoe mooi het is. Of alsof je op zo’n stationspiano een prachtig nummer speelt, en iemand onderbreekt je om te zeggen dat je goed piano kan spelen. Of alsof je bij een concert staat, en het hele ding nauwgezet gaat filmen met je smartphone.

Dat brengt mij bij het tweede punt: de iets minder oude generatie heeft er totaal geen problemen mee om op hun mobiel te zitten tijdens een voorstelling. Iemand vóór mij filmde de hele voorstelling met haar smartphone. Ze klapte dan ook niet mee en keek vaak niet eens naar het podium, omdat ze op haar telefoon bezig was met een nieuw filmpje starten. Ik zag meerdere mensen in de zaal alles filmen, of gewoon berichten sturen tijdens de voorstelling. De eerste vijf minuten was het midden van de zaal praktisch verlicht omdat iemand zijn hele felle smartphone maar niet afsloot. Achter ons ging iemands ringtone keihard af tijdens een nummer, en het duurde zeker een minuut voordat hij hem stil kreeg. (Aan het vloeken te horen was het een hij.)

(Overigens, mocht je geen zin hebben om je telefoon uit te zetten, verander dan op z’n minst je ringtone naar het type muziek dat gespeeld gaat worden. Als er flamenco-muziek klinkt, valt het echt niet op als jouw mobiel als een Spaanse gitaar tokkelt. Als er popmuziek klinkt, kun je eigenlijk altijd wel een geluid afspelen van mensen die “oohohoooooh” zingen. Als er metalmuziek klinkt, hoort toch niemand je ringtone, dus maakt het niet uit.)

Natuurlijk, het kan gebeuren. Het gebeurt ook wel eens in het theater, of tijdens een college, of zelfs tijdens een presentatie, maar dit was overdreven. Misschien kwam het doordat het Muziekgebouw geen waarschuwing speelde. In het theater heb je altijd zo’n mededeling van “wij vragen u om uw mobiele telefoon uit te zetten”, samen met “eten en drinken is verboden” en “foto’s maken is toegestaan, maar niet met flits” en “geniet van de voorstelling! Gij zult genieten! GENIET!”. Mensen horen dat, en luisteren ernaar.

Althans, de oudere generatie en de jongste generatie. Op de een of andere manier is de tussengeneratie (dertigers en veertigers) “handig genoeg” met telefoons om een voorstelling te filmen, en arrogant genoeg om het nog te doen ook. Als ik met mijn vrienden (begin twintigers) naar een voorstelling ga, dan laten ze hun telefoon de hele voorstelling weg, en ze praten er niet doorheen. Van de vijftigplus generatie verwacht ik dat ze hun mobiel zijn vergeten mee te nemen.

(Wat mijzelf, overigens, ook redelijk vaak overkomt. Ik weet nog dat ik een keer een uur heb zitten wachten omdat mijn werkgroep niet kwam opdagen. Uiteindelijk bleek dat ze over WhatsApp hadden afgesproken om ergens te gaan zitten, maar ik was m’n mobiel vergeten, dus ik wist van niks. Ze gingen er zo vanuit dat iedereen ten alle tijde hun mobiel bij zich had, dat ze niet eens checkten of ik de berichten wel binnenkreeg. Gelukkig wist ik na een paar uur via de mail toch contact te krijgen. Ik hou van email.)

Ik heb geluk gehad, merk ik. Ik ben van een generatie die is opgegroeid met smartphones, maar die ook is opgegroeid met de kritiek en het commentaar erover. Iedereen die ik ken heeft een smartphone, maar ook iedereen weet waar en wanneer je die niet moet gebruiken, en dat je er niet te veel op moet zitten. Veel mensen die ik ken hebben juist ouders die nog veel meer dan zij op hun mobiel zitten. Aan de andere kant, de generatie onder mij is opgegroeid met zo’n overdaad aan smartphones en technologie, dat ze eraan vastgekleefd zitten. Ik zie groepen scholieren op de fiets zitten ’s ochtends, elk met mobiel in de hand en oortjes in. Ik zie scholieren “gezellig samenzijn”, terwijl al hun telefoons vóór hen op tafel liggen.

Misschien ben ik wel van een gouden generatie, technologisch gezien. (Op heel veel andere punten ben ik duidelijk niet van een gouden generatie.) Als ik ergens naartoe ga, dan zit ik er helemaal in, qua aandacht en emotie. Maar als ik dan thuis kom, kan ik wel over de mobiel met mensen erover praten. Mijn generatie staat op de grens tussen de oude manier van leven, en de nieuwe manier. Veel mensen van mijn leeftijd zijn het erover eens dat niet alles geautomatiseerd en digitaal moet worden. Dat er een zekere charme en warmte zit in de “ouderwetse” manier van dingen doen. Dat er iets zit in (sociale) etiquette, zonder overboord te gaan.

Bijvoorbeeld, dingen als een vaste ordening van bestek aan de eettafel of een vaste dresscode voor gelegenheden vind ik onzin. Het feit dat ik mijn mes en vork andersom vast heb gaat niemand last van hebben. Anderzijds, niet op mijn mobiel zitten of oortjes inhebben terwijl ik met iemand praat lijkt me logisch. Daar hebben mensen last van.

Om dit verhaal vrolijk af te sluiten, mijn derde punt: zo’n beetje de enige plek om je auto te parkeren, is in de parkeergarage onder het winkelcentrum waar het Muziekgebouw in ligt. Dat betekent dan ook dat die hele garage vaststond na de voorstelling. Iedereen wilde tegelijkertijd weg, en dat terwijl dat hele ding al bomvol stond. Sommige mensen waren beschonken, of nog een beetje duizelig van alle flamenco, en reden op wel heel curieuze wijze naar buiten.

Zo had de auto precies voor ons angst voor heuvels. Elke keer als we omhoog moesten, wachtte ze tot de hele rijbaan leeg was, zodat ze in één snelle beweging de heuvel op kon stormen. Een andere auto dacht dat ze een bocht wel ging halen, maar verkeek zich op een pilaar, en stond een tijd lang schuin in de rij. Andere mensen liepen over een mini-stukje stoep tegen de muur alsof het een voetpad was, en werden meerdere keren bijna geschept door iemands autospiegels.

Pff, de ouderen van tegenwoordig.

Er zijn (nog) geen reacties.

Geef een reactie